Het is 21 juli 1762. In de Nederlandse kolonie Berbice, tegenwoordig in Guyana, is de verkoop begonnen van de 294 slaven die nog over zijn van de 319 waarmee d’ Eenigheid op 9 mei de overtocht begon vanaf de Afrikaanse kust naar Amerika. De dood heeft in de afgelopen tweeënhalve maand genadeloos huisgehouden op de Atlantische Oceaan.
De reis van het slavenschip is sinds oktober vorig jaar met 252 jaar vertraging te volgen op internet. Het snauwschip d’Eenigheid was één van de schepen in de vloot van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), een bescheiden scheepvaartonderneming die tegenwoordig, naar aanleiding van de actuele herdenkingen van het Nederlandse slavernijverleden, vooral bekend is vanwege zijn trans-Atlantische slavenhandel. Maar dat is slechts een deel van zijn geschiedenis.
Dat wordt duidelijk in het fraaie overzichtswerk Geschiedenis van de MCC – Opkomst, bloei, ondergang van (maritiem) historicus Ruud Paesie over het bedrijf dat tussen 1720 en 1889 één van de belangrijkste werkgevers was in de Zeeuwse hoofdstad.
Veelzijdige geschiedenis
Het slavernijverleden van de MCC wordt door Paesie allerminst verzwegen, maar hij wil ook graag duidelijk maken dat het om een veel veelzijdiger geschiedenis gaat. De Commercie Compagnie van Middelburg, zoals het bedrijf oorspronkelijk heette, begon toen enkele vermogende kooplieden uit Middelburg met een plan kwamen tot ‘aanqueek der koophandel ende zeevaard’, omdat de Zeeuwse bedrijvigheid tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702–1713) naar Holland was verplaatst. Eerder waren enorme winsten gemaakt met de Kaapvaart en de smokkelhandel. De laatste term staat voor illegale slavenhandel, want de West-Indische Compagnie (WIC) bezat daarop het monopolie. In juli 1720 hadden ze tien miljoen gulden bij elkaar om daarmee dertig bewapende schepen uit te rusten. In dat jaar werden er zeven aangeschaft; het volgend jaar voeren de eerste twee uit om zout op te halen in La Rochelle (Frankrijk) en dat te verhandelen in de Oostzee.
De eerste netto resultaten waren teleurstellend. Er was hevige concurrentie, vooral van de Britten. Het accent kwam te liggen op de handelsvaart: het vervoer van lading in eigen schepen en het charteren van andere vaartuigen. Ruim tachtig procent van de reizen had een Zuid-Europese bestemming. Ook werden pogingen gedaan tot walvisvaart, maar die werden al gauw gestaakt omdat dat alleen maar verlies opleverde. De Kaapvaart was aanvankelijk te riskant vanwege Barbarijse zeerovers, die na 1716 zo’n veertig Nederlandse koopvaarders kaapten. Maar in 1726 werd met hen een handelsverdrag gesloten en was de Kaap weer toegankelijk.
Slavenhandel
Bovendien leefde de illegale slavenhandel met Zuid-Amerika weer op, waarbij op last van de WIC veel Zeeuwse smokkelaars werden opgebracht. Totdat het WIC-monopolie in 1738 werd opgeheven. Toen kon (onder anderen) de MCC zich gaan specialiseren op de ‘driehoeksvaart’ tussen Afrika en Amerika; met name de Nederlandse koloniën in Zuid-Amerika en de Caraïben. Van 1732 tot 1803 kocht de MCC 31.095 tot slaaf gemaakte Afrikanen op 113 reizen.
Hoe het aan boord en op de veilingplaatsen toeging wordt uitgebreid beschreven in het boek. De verhalen sluiten aan bij het project dat vorig jaar werd opgezet door het Zeeuws Archief: de reis van het slavenschip d’ Eenigheid die in 1761 begon en in 1763 zou eindigen: met 252 jaar vertraging geeft het een indringend inzicht in de achtergronden van zo’n reis, van het werven van de bemanning via het inschepen van de ruilgoederen (o.m. kralen en kettinkjes!, maar ook geweren en munitie, omdat de Afrikaanse slavenhandelaren aan de wal die goed konden gebruiken in hun stammenoorlogen), de aankoop van de slaven, de overtocht, hun verkoop en daarna de aankoop van kostbare uitheemse goederen in plantages en handelsplaatsen in Amerika. De details zijn beschikbaar omdat het archief van de MCC uitstekend bewaard is gebleven. Het is wereldwijd één van de betrouwbaarste informatiebronnen en werd in 2011 door Unesco op de wereldlijst van documenten geplaatst.
Van de ‘bekenden’ in dit project heeft d’ Eenigheid één vermelding in het boek: in 1764, dus tijdens de volgende reis, brak er een slavenopstand uit en zagen enkele Afrikanen kans om te vluchten. Ook kapitein Jan Menkenveld wordt vermeld, in 1765. Dan is hij kapitein van de Haast u Langzaam en krijgt hij hooglopende ruzies met zijn opperstuurman. Hij geeft hem op een gegeven moment ‘een muilpeer die hem tegen de wand van de kajuit deed belanden’ en bij terugkomst in Middelburg werd de opperstuur wegens seksueel misbruik van de slavinnen bestraft. De Compagnie hield zijn maand- en slavengelden in en maakte in het vervolg geen gebruik meer van zijn diensten.
De beste jaren in de slavenhandel beleefde de MCC in de jaren 1763 tot 1781. Toen werd in Middelburg ruim 2.043.000 pond suiker geveild, gekocht van de opbrengst van de Afrikaanse slaven. Koffie was nog winstgevender.
Anti-slavernij beweging
Paesie gaat summier in op de anti-slavernijbeweging; misschien terecht, want afgezien van een enkele dominee vond bijna iedereen de slavenhandel een eerzaam beroep en een straf voor Cham, de zoon van Noach, die volgens het Bijbelverhaal zijn vader had uitgelachen toen die zich, dronken, bloot had gewoeld. Dat Cham de Afrikanen vertegenwoordigde en dat zijn gedrag werd gestraft met slavernij vond men wel logisch. De schrijfster Betje Wolff, geboren in Vlissingen, was één van de weinigen die zich verzette. Zo weigerde ze enkele jaren haar geboorteplaats te bezoeken en vertaalde ze het werk van een Franse predikant die zich tegen de slavernij had gekeerd.
Maar terwijl in Engeland en Frankrijk steeds meer tastbare weerstand ontstond tegen de mensenhandel was daar in de Nederlanden nog nauwelijks iets van te merken; daar werd zelfs op subsidie aangedrongen. Pas toen de Engelsen in 1814, na de aftocht van de Fransen en de intocht van koning Willem I in Nederland, de teruggave van in de ‘Franse tijd’ in beslag genomen Nederlandse koloniën koppelden aan de eis dat de slavenhandel moest worden afgeschaft kwam de vorst met zijn onlangs herdachte Koninklijk Besluit. De slavernij werd overigens in de Nederlandse koloniën pas in 1863 afgeschaft.
Scheepsbouw
Het roer moest om voor de MCC. De maatschappij ging zich toeleggen op de scheepsbouw. De belangrijkste inkomsten kwamen na 1815 uit vier verschillende bronnen: bouw- en reparatiewerkzaamheden op de werf en verhuur van droogdok, kielkaai en gereedschappen; de leverantie van geslagen touwwerk; winst uit ondernemingen die aan de bedrijfsactiviteiten van de MCC waren gerelateerd en beleggingen in effecten en interest op leningen; het bedrijf werd dus deels een investeringsmaatschappij. Pas in 1818 werd voor het eerst winst gemaakt: 862 gulden, maar na 1825 ‘kwam het bedrijf op stoom’ en in een periode van hoogconjunctuur werden tot 1857 mooie winsten bereikt. Bovendien speelde de MCC een belangrijke rol in machinebouw en ijzerbewerking; zo werden er locomobiles – stoommachines – voor de productie van baksteen gemaakt.
In de tweede helft van de negentiende eeuw ging het echter bergafwaarts. Een langdurige crisis op de vrachtenmarkt en doorgevoerde reorganisaties leverden te weinig op. De aanleg van het Kanaal door Walcheren betekende niet de impuls waarop was gehoopt en de opdrachten stagneerden. In 1888 namen de aandeelhouders het besluit om de Compagnie te ontbinden.
Boek: Geschiedenis van de MCC – Opkomst, bloei en ondergang
Bekijk dit boek bij:
Eerder verschenen op Historiek:
– Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip (7 oktober 2013)
– Slavenschip d’Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf (10 december 2013)
– Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (24 december 2013)
– ‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’ (2 april 2014)
– d’Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika (10 mei 2014).
– Al twaalf slaven d’Eenigheid zullen Amerika niet bereiken (11 juni 2014)
– Slaven sterven, land in zicht, maar d’ Eenigheid vaart door (27 juni 2014)
In een volgend verhaal komen de bijzonderheden tijdens de verkoop van de slaven aan de orde.